Publications: Jan de Vaal and the Desmet Collection [in Dutch]

Jan de Vaal en de Desmet-collectie

Jan de Vaals grootste interesse was het verzamelen. Collectievorming was voor hem als het creëren van een tijdcapsule. De Vaal was niet alleen geïnteresseerd in films, maar ook in alles wat met die films verbonden was. Het verklaart waarom EYE nu één van de rijkste, maar ook één van de meest onconventionele filmcollecties ter wereld bezit. Een uniek onderdeel is de nalatenschap van de Nederlandse filmpionier Jean Desmet. Deze collectie maakt nu onderdeel uit van het Memory of the World Register van UNESCO.

leopoldo-metlicovitz (1) vittoria o morte

Poster for the Italian silent film Vittoria o morte (Itala Film, 1913), designed by Leopoldo Metlicovitz

 

1957
Jonkheer W.H.J.B. Sandberg attendeerde Jan de Vaal in 1957 op een collectie vroege zwijgende films. Sandberg, de legendarische directeur van het Stedelijk Museum, was toen ook voorzitter van het bestuur van het Filmmuseum (nu EYE). Het Filmmuseum was zelfs bij het Stedelijk Museum ondergebracht. Sandberg was over de films benaderd door J.J. Bosman, de voorzitter van de Nederlandsche Bioscoop Bond. Het ging om de nalatenschap van de vader van bioscoopeigenaresse Jeanne Hughan-Desmet. Deze Jean Desmet (1975–1956) startte zijn filmloopbaan in 1907 met The Imperial Bio, één van de mooiste en meest luxueuze reizende bioscopen destijds in Nederland. Al snel schakelde hij over op vaste bioscopen. Eind 1909 opende Desmet de Cinema Parisien te Rotterdam, enkele maanden later, in maart 1910, gevolgd door de Cinema Parisien ‘in de bocht’ van de Amsterdamse Nieuwendijk. Vanuit dit theater ging hij zijn groeiende onderneming leiden. Met de oprichting van een tiental vaste bioscopen in Amsterdam, Rotterdam en andere steden werd Jean Desmet één van de Nederlandse pioniers op het gebied van bioscoopexploitatie. Daarnaast creëerde hij een compleet nieuwe bedrijfstak: de filmdistributie. In het najaar van 1910 richtte hij het Internationaal Film-Verhuur- en Verkoop-kantoor Jean Desmet op, dat een aantal jaren lang goede zaken deed. Zijn nalatenschap omvatte circa negenhonderd films uit de periode 1907 – 1916. Tussen deze vroege zwijgende films zaten werken van regisseurs als D.W. Griffith en Louis Feuillade, films met diva’s als Asta Nielsen en Lyda Borelli, en producties van Europese en Amerikaanse filmmaatschappijen als Pathé, Gaumont, Nordisk, Messter, Cines, Ambrosio, Selig, Vitagraph en Edison. Na het overlijden van Desmet in november 1956, werden de lasten van zijn verschillende ondernemingen en van zijn bezit op de schouders van zijn dochter gelegd. Jaren later vertelde Jeanne Hughans dochter, filmproducente Ilse Hughan, dat haar moeder begrepen had welke culturele waarde de filmcollectie van haar vader bezat. Zij wilde dus dat de filmcollectie naar een officiële instelling zou gaan, die beter voor de erfenis van haar vader zou kunnen zorgen dan zijzelf.

Filmpionier
Toen Jan de Vaal de vraag voorgelegd kreeg of hij geïnteresseerd was in deze erfenis, reageerde hij gretig. Wereldwijd was – en is – driekwart van de filmproductie uit de vroege zwijgende periode verdwenen. Jean Desmet daarentegen bewaarde alles. Hierdoor was een verzameling internationale films bewaard gebleven die in het land van productie vaak niet meer aanwezig was. Bosman en Sandberg hadden met de familie Desmet alleen gesproken over films, maar de nalatenschap bleek veel meer te omvatten: stapels met publiciteitsmaterialen en kasten vol ordners met de administratie van Desmets filmbedrijf. Hoewel De Vaal zich realiseerde dat de ruimte, het personeel en de financiële armslag van het Filmmuseum minimaal waren, wilde hij dit ‘cultuur-, bedrijfs- en filmarchief in één’ voor het Filmmuseum verwerven. Tijdens een officieel gesprek met Jeanne Hughan, haar echtgenoot en haar zakenpartner C. H. Kleijn wist De Vaal de familie te bewegen eveneens het bedrijfsarchief en het reclamemateriaal van Jean Desmet af te staan. Ook Sandberg overtuigde hij van het nut van Desmets bedrijfsarchief, ondanks diens aanvankelijke bezwaren. In april 1957 arriveerden de films en affiches van Desmet bij het museum. De Vaal schreef de familie onmiddellijk om te bedanken voor de genereuze schenking. De affiches werden voorlopig opgeslagen in de kelder van het Stedelijk. De films werden in 1958 ondergebracht in de eerste eigen kluis van het museum in een voormalige bunker in Castricum.

Collectie
Ander publiciteitsmateriaal en het bedrijfsarchief kwamen niet vanzelfsprekend met de films mee. In zijn brief van 18 april 1957 aan Jeanne Hughan vroeg de Vaal hier nog eens expliciet om: “Ik hoop echter dat binnenkort uit de nagelaten bescheiden nog meer zaken betreffende de filmwerkzaamheden van de Heer Desmet te voorschijn zullen komen en dat deze eveneens door het Filmmuseum zullen mogen worden opgenomen. Speciaal denk ik hierbij aan filmlijsten, press-sheets, folders, e.d., die de documentatie der nagelaten filmcollectie aanzienlijk zullen vereenvoudigen en waardoor het researchwerk beter ter hand zal kunnen worden genomen. Ook filmfoto’s, affiches, eventueel boeken en oude apparaten zullen gaarne door ons worden aanvaard. Voor de historische vastlegging der feiten en het uitbreiden der museumstukken, zijn al deze zaken van groot belang.” De Vaal zag bovengenoemde objecten  als toevoegingen aan de reeds ontvangen films, als completering van een collectie. Het fotomateriaal kwam waarschijnlijk ook nog in 1957 binnen, want in het jaarverslag van 1958 van het Filmmuseum werd opgemerkt: ‘De in de schenking-Desmet aanwezige foto’s, ongeveer 5000 in getal, werden geweekt, gerestaureerd en geregistreerd.’ Het bedrijfsarchief arriveerde in fasen, onder meer in 1962, 1968 en 1970. ‘Voor mij ligt thans de taak deze collectie geheel te laten nazien en voor de toekomst te conserveren, een taak die ik gaarne zal uitvoeren.’, schreef Jan de Vaal in 1957 aan de familie Hughan. Het zou echter nog een hele tijd duren, voor dit zou gebeuren.

1968
Vanaf de late jaren zestig kon het Filmmuseum beginnen met het werk aan de Desmet-filmcollectie. Het werk begon met een inventarisatie- en identificatieproject. Vanwege de Nederlandse begintitels aan de films was het onduidelijk welke films het betrof, hoe uniek dit materiaal was en hoe groot de noodzaak was om dit materiaal te redden. In 1968 bezocht Jay Leyda, de identificatiespecialist van de Fédération Internationale des Archives du Film (FIAF), het filmarchief van het museum in Overveen en bekeek daar 395 blikken film. Dit was deels al gecatalogiseerd materiaal, deels onbeschreven film. Speciale aandacht werd gegeven aan een deel van de Vitagraph- en Gaumont-films. Helaas waren er in die tijd nog weinig filmhandboeken en voor zover wel aanwezig niet altijd even betrouwbaar. Identificatie ging hand in hand met inventarisatie. Lange tijd wist het museum niet precies hoeveel Desmet-films er in eigen bezit waren, vanwege de lacunes in de lijst van de familie Desmet, maar ook vanwege het gebrek aan inzicht in de totale filmvoorraad in het archief. In 1969 schreef De Vaal aan Leyda dat hij nog eens 100 blikken had teruggevonden die tot de Desmet-collectie behoorden. Door het geringe personeelsbestand, het gebrek aan filmhistorische kennis en het gebrek aan inzicht in de voorraden van andere filmarchieven (ook nog maar gedeeltelijk ontsloten) vorderde de catalogisering maar traag. Partijen raakten door elkaar in de opslagruimte. Sommige lange(re) speelfilms bleven daardoor lange tijd incompleet vanwege ontbrekende aktes. Wel werd de Desmet-collectie sneller ontsloten dan andere collecties of losse films. Archiefmedewerker Peter Westervoorde stelde in 1970 een voorlopige titellijst van de Desmet-films samen. Hierop stonden al 897 titels vermeld, waarmee het merendeel van de collectie geïnventariseerd was.

Desmet-affiches
Het non-filmische materiaal van de collectie beslaat filmaffiches, filmfoto’s, programma’s, strooibiljetten, brochures en het bedrijfsarchief. Jan de Vaal benadrukte het belang van de internationale affiches werd herhaaldelijk, onder meer in jaarrapporten. Hij was geïmponeerd door de grafische kwaliteiten van deze kleurrijke lithografieën, gemaakt door ontwerpers als Harry Bedos en Achille Mauzan. In de jaren zestig werd met het inventariseren en onderzoeken van de Desmet-affiches begonnen. Met behulp van het Desmet-archief konden affiches geïdentificeerd worden. De affiches waren op hun beurt weer welkome hulpmiddelen bij de identificatie van de Desmet-films. Zij bevatten vaak de originele buitenlandse filmtitels en logo’s van productiemaatschappijen en konden vergeleken worden met de films, die meestal alleen een Nederlandse titel aan het begin hadden. In 1988 zou de speciaal aangestelde Desmet-conservator Frank van der Maden een uitgebreide inventaris van de Desmet-collectie uitbrengen, onder de titel ‘De laatste tussenstand’. Na eerdere lijsten van alleen films, werd nu van iedere filmtitel aangegeven of daar films, foto’s, affiches en overig publiciteitsmateriaal van aanwezig was. Indexen op buitenlandse en Nederlandse titel vergemakkelijkten het zoeken. De inventaris was een welkom hulpmiddel voor ieder die de Desmet-collectie wilde gebruiken, maar een flink aantal titels was nog niet geïdentificeerd. Eind jaren tachtig en begin jaren negentig werd deze leemte opgevuld dankzij de toename van naslagwerken, het publiciteitsmateriaal in de collectie en onderzoek door het museumpersoneel en door buitenlandse onderzoekers als Susan Dalton, Ben Brewster, Vittorio Martinelli en Henri Bousquet.

1986
Inmiddels was internationale belangstelling voor de Desmet-collectie ontstaan. Hoewel er vanaf 1957 incidentele presentaties van de collectie in Nederland waren geweest, begonnen de internationale vertoningen van de Desmet-films pas vanaf 1985 onder leiding van plaatsvervangend en later interim-manager Frans Maks. Op de Giornate del Cinema Muto, hét festival voor de zwijgende film in Pordenone, Italië werd in 1986 een kleurenconservering van een film uit de Desmet-collectie vertoond werd. Het ging om de Italiaanse divafilm Fior di male (Cines 1915), met Lyda Borelli in de hoofdrol. De presentatie sloeg in als een bom. Italiaanse filmhistorici waren totaal verrast door dit ontroerende melodrama dat totaal genegeerd was door de filmgeschiedenis. Het dwong hen anders te gaan kijken naar zowel hun discipline als de heersende paradigma’s. In de volgende jaren dromden festivalprogrammeurs, filmarchivarissen en filmwetenschappers naar Nederland om de Desmet-collectie te bekijken. Het leidde tot retrospectieven en publicaties over de vroege Duitse en Italiaanse film, vergeten filmmaatschappijen als Vitagraph en Éclair, genres als de vroege western en vroege non-fictiefilms waaronder prachtige gekleurde exemplaren.  Deze presentaties en publicaties herschreven de filmgeschiedenis.

Transitional Cinema
De Desmet-collectie geldt sindsdien als prototypisch voor transitional cinema: de overgangsperiode van de cinema of attractions (film als variété-achtig, naar het publiek toe gespeeld spektakel) naar de cinema of narrative integration (de verhalende film waaraan alle filmische middelen ondergeschikt zijn en het verbeelde verhaal zich in een afgesloten wereld afspeelt). Met name binnen de Europese cinema zie je een subtiel spel met ruimte en diepte. De collectie illustreert de opkomst van de lange speelfilm, van filmsterren en van steeds meer production value, zoals bij de spektakelfilms. In deze periode verving de vaste bioscoop de reisbioscoop en differentieerde al snel in buurtbioscopen en luxebioscopen in de stedelijke centra. Ook kwamen distributiepraktijken op als filmverhuur, alleenrechtverhuur en blockbooking. In 2004 werd in Utrecht  de Domitor-conferentie georganiseerd over filmdistributie in de vroege jaren van de filmgeschiedenis: ‘Networks of Entertainment: Early Film Distribution, 1895-1915’. Tijdens dit congres werd geconcludeerd dat distributie een missing link is in de filmgeschiedenis. Het bedrijfsarchief van Demet bleek een rijke en unieke bron voor inzicht in de schakel tussen internationale filmproductie en filmhandel en lokale afzet en vertoning.

Una tragedia al cinematografo (Cines 1913)

Una tragedia al cinematografo (Cines 1913)

Tinting en toning
Bijzonder aan de films uit de Desmet-collectie is dat het distributiekopieën zijn. Andere archieven, zoals dat van Pathé in Frankrijk, hebben grote collecties oorspronkelijk negatiefmateriaal, maar dit materiaal mist tussentitels en de achteraf aangebrachte monochrome kleuren. Soms mist zelfs de complete volgorde van de shots. De Desmet-films daarentegen bieden een uitstekend beeld van wat men anno 1910-1915 in Nederlandse bioscopen te zien kreeg. Zij laten zien dat zo’n 80% van de Europese films destijds gekleurd was via processen als tinting en toning en zij bevatten Nederlandse (en soms Duitse) tussentitels. Vanaf midden jaren tachtig werden de films door het Filmmuseum in kleur geconserveerd. Hiermee zette het museum zich internationaal op de kaart. Dit gebeurde nog nauwelijks onder de directie De Vaal, maar zijn verdienste was dat hij het nitraatmateriaal bewaarde. De Library of Congress bijvoorbeeld deed dat niet, waardoor het originele nitraatmateriaal van de vermaarde distributiecollectie van George Kleine verloren is gegaan nadat het op zwart-wit 16mm film was overgezet.

2013
Het filmhistorische belang van de Jean Desmet-collectie wordt nu wereldwijd erkend. De collectie is in 2011 opgenomen in het Memory of the World Register van UNESCO. Dit is de lijst voor documentair erfgoed: boeken, archiefstukken, film- en geluidsopnamen met een uitzonderlijke betekenis voor de wereld. Het register bevat onder andere het dagboek van Anne Frank, de archieven van de VOC, de Magna Carta en de Gutenberg Bijbel. Voorheen waren al individuele films als Metropolis (Fritz Lang 1927) door UNESCO opgenomen. Tegelijk met de Britse Mitchell & Kenyon-collectie was de Desmet-collectie  de eerste  filmcollectie die in 2011 als collectie door Unesco werd erkend. De collectie bestaat tegenwoordig uit 930 films op 35mm nitraat (fictie en non-fictie), 1050 affiches in diverse taalversies, 2500 stukken publiciteitsmateriaal, 700 foto’s en 24 strekkende meters aan bedrijfspapieren met meer dan 100.000 items. Het bedrijfsarchief en het publiciteitsmateriaal geven de films hun specifieke context. Het archief laat gedetailleerd en inzichtelijk zien hoe de films in het buitenland werden aangekocht en hoe ze in Nederland werden verhuurd. De Desmet-collectie is daarmee veel meer dan de collectie van een verzamelaar, het is een unieke distributie- en bedrijfscollectie.

Zou Jan de Vaal in 1957 beseft hebben hoe dankzij de Desmet-collectie de Europese en Amerikaanse filmgeschiedenis herschreven zou worden? Waarschijnlijk niet. Maar de familie Hughan en Jan de Vaal hebben samen de filmgeschiedenis een grote dienst bewezen. De familie deed dat door de nalatenschap van Jean Desmet als erfgoed te willen oormerken en veiligstellen. De Vaal deed dat door naast een bijzondere filmcollectie ook uniek  bronnenmateriaal voor de context van die films te verwerven.

Ivo Blom en Paul van Yperen.

Literatuur:
Ivo Blom, Jean Desmet and the Early Dutch Film Trade (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003).
Ivo Blom, ‘The Impact of the Desmet Collection Pordenone and Beyond’. In: Journal of Film Preservation, no. 87, 10.2012, 35-50.
Frank Kessler, Nanna Verhoeff red., Networks of Entertainment: Early Film Distribution 1895-1915 (Eastleigh: John Libbey, 2007).